Achtergrond

Achtergrondinformatie Maandoverzicht van het weer (MOW)

In het Maandoverzicht van het Weer in Nederland (MOW) zijn gegevens opgenomen van de meteorologische stations. Het MOW wordt sinds 1908 uitgegeven als KNMI-periodiek en is sinds 2010 in de huidige vorm op de KNMI-website te vinden.  

De tijden zijn uitgedrukt in UT (UT= Universal Time); 12 uur UT komt overeen met 13 uur MET (Midden Europese Tijd, wintertijd in Nederland) en met 14 uur MEZT (Midden Europese ZomerTijd, zomertijd in Nederland). Alle gegevens hebben betrekking op het etmaal 0-24 uur UT. Op alle stations worden veel meteorologische elementen continue gemeten. De metingen zijn representatief voor het omliggende gebied. De etmaalgemiddelden en -sommen worden bepaald uit uurlijkse waarden; de decade- en maandwaarden uit etmaalgegevens. In de kolommen en regels met ‘N’ (Normaal) wordt het langjarig gemiddelde vermeld, berekend over het tijdvak 1991-2020.

Ligging KNMI meteorologische stations

Decaden en maand

De aanduidingen I, II en III hebben betrekking op de decaden van de maand waarbij:

I = dag 1 t/m 10; II = dag 11 t/m 20; III = dag 21 t/m laatste dag van de maand.

In de tabellen betekent:

Waarde Uitleg
0 minder dan 0.5 mm neerslag
0.0  minder dan 0.05 mm neerslag
A aantal
N normaal (langjarig gemiddelde) 1991-2020
Blank gegeven niet beschikbaar
Punt waarde nul
stil/var windstil/veranderlijke wind

 

Hoogste en laagste waarde

Van een aantal elementen worden tevens extreme waarden (hoogste en laagste waarde) met datum vermeld. Wanneer een extreme waarde op meerdere dagen voorkomt, wordt alleen de vroegste datum vermeld.

Aantal dagen A

A geeft het aantal dagen weer waarop een bepaald verschijnsel voorkwam of waarop een bepaald criterium werd over- of onderschreden. Hierbij geldt dat het betreffende verschijnsel in tenminste één uurvak werd waargenomen.

 

Metingen van de klimaatvariabelen

Uitgebreide informatie over gebruikte meettechnieken is te vinden in het KNMI-handboek waarnemingen.

Temperatuur (°C)

De temperatuur wordt gemeten op 1,50 m hoogte boven het maaiveld.

De waarden zijn verkregen met behulp van elektrische sensoren. Maandgemiddelden van het dagelijks maximum en minimum worden verkregen door middeling van de dagelijks gemeten hoogste, respectievelijk laagste temperatuur. Deze dagwaarden behoeven niet noodzakelijk met een uurwaarde samen te vallen.

Benamingen die in het overzicht kunnen worden gebruikt indien de maximum- of minimumtemperatuur een bepaalde waarde bereikt of overschrijdt:

Benaming Uitleg
Extreem warme dag Maximum  ≥   35.0 °C
Tropische dag    Maximum  ≥   30.0 °C
Zomerse dag  Maximum  ≥   25.0 °C
Warme dag Maximum  ≥   20.0 °C
IJsdag    Maximum  <     0.0 °C
Vorstdag  Minimum   <     0.0 °C
Zeer koude dag Minimum   <  -10.0 °C

Minimumtemperatuur op 10 cm boven de grond < 0.0 °C: dag met vorst aan de grond.

Relatieve vochtigheid (%)

De relatieve vochtigheid wordt gemeten op 1,50 m hoogte boven maaiveld.

De waarden zijn verkregen met behulp van elektrische sensoren.

Dampdruk (hPa)

De dampdruk heeft betrekking op een hoogte van 1,50 m boven maaiveld en wordt uurlijks berekend uit gegevens van de temperatuur en van de relatieve vochtigheid.

Luchttemperatuur op 10 cm hoogte (°C)

Deze temperatuur wordt gemeten op 10 cm hoogte boven een kort gehouden grasmat of boven het sneeuwdek. Voor de meting worden elektrische sensoren gebruikt. In de tabel op blz. 11 van het MOW wordt uitsluitend het aantal dagen vermeld met vorst aan de grond.

Grondtemperatuur (°C)

De grondtemperatuur wordt gemeten op 10, 20, 50 en 100 cm diepte beneden maaiveld. De waarden zijn verkregen met behulp van elektrische sensoren. De metingen van 06.00 uur UT zijn om de vijf dagen vermeld. De maand-gemiddelde waarden van een station aangegeven met Gem. zijn verkregen uit alle dagelijkse zes-uurlijkse metingen.

Neerslagsom en -duur (mm resp. uren)

De trechterhoogte van de neerslagmeter staat op 40 cm boven maaiveld.

De neerslagsom per uur wordt bepaald met een digitale pluviograaf met trechteropening van 4 dm2. Vermeld wordt de neerslagduur van 5 stations:

De Kooy, Eelde, De Bilt, Vlissingen en Maastricht. De in de rubriek "droog" (pagina 12 MOW) genoemde aantallen hebben betrekking op het aantal droge dagen. Onder een droge dag wordt verstaan een dag waarop in geen enkel uurvak neerslag is gemeld.

Globale straling (Joule/cm2)

De globale straling is de som van de directe en diffuse zonnestraling en wordt op een punt gemeten waar de zonnestralen de gehele dag ongehinderd kunnen doordringen. Als basis van de berekening dient de 10-minuten som van de in warmte omgezette energie van zon- en hemelstraling op een horizontaal vlak. De metingen worden verricht met een pyranometer volgens Moll-Gorczynski. De globale straling is afhankelijk van de zonshoogte en van de bedekkingsgraad, alsmede van de soort bewolking.

Zonneschijn (uren en procenten van de langst mogelijke duur)

Per 1 januari 1993 wordt de zonneschijn uurlijks berekend uit 10-minuten gegevens van de globale straling. De langst mogelijke zonneschijnduur is de tijdsduur tussen zonsopkomst en -ondergang. Het percentage zonneschijn geeft aan hoe lang de zon geschenen heeft t.o.v. de langst mogelijke duur. Een dag heet zonloos als alle 10-minutenwaarden beneden een bepaalde drempelwaarde liggen.

Windsnelheid (m/s)

De windsnelheid wordt volgens internationaal voorschrift gemeten op 10 m hoogte boven open terrein. De waarden zijn verkregen met behulp van een anemometer. Over elk uurvak wordt de gemiddelde windsnelheid berekend en weergegeven in meters per seconde.

Windrichting (in graden)

De windrichting wordt volgens internationaal voorschrift eveneens gemeten op 10 m hoogte. De windrichting wordt uitgedrukt in graden ten opzichte van het ware noorden, waarbij: 360 = noord 90 = oost 180 = zuid 270 = west. De windrichting wordt uurlijks berekend als gemiddelde over de laatste 10 minuten van ieder uurvak. Wanneer in zo'n 10-minuten tijdvak de windrichting een rechte lijn te zien geeft, terwijl de windsnelheid gedurende die tijd 0 is, wordt "windstil" gemeld.

Onder "Var" (variabel) wordt veranderlijke wind verstaan. Het is dan niet mogelijk een duidelijke windrichting te bepalen. De windsnelheid overschrijdt in dat geval de 1 meter per seconde niet.

De Beaufortschaal kan worden gebruikt voor de gemiddelde windsnelheid. De bijbehorende windsnelheidsequivalenten gelden op 10 m hoogte boven open terrein.

Schaalcijfer                                                                Zeemijlen/uur

Beaufort         m/s                        km/u                      (knopen)

      0                0  -    0.2                 <      1                  <   1 

      1             0.3   -    1.5             1  -      5             1   -    3

      2             1.6   -    3.3             6  -     11             4   -    6

      3             3.4   -    5.4           12   -     19             7   -   10    

      4             5.5   -   7.9           20   -     28           11    -   16

      5             8.0   -  10.7           29   -     38           17    -   21

      6           10.8   -  13.8            39   -     49           22    -   27

      7           13.9   -  17.1           50   -     61           28    -   33

      8           17.2   -  20.7           62   -     74           34    -   40

      9           20.8   -  24.4           75   -    88           41    -   47

    10           24.5   -  28.4           89   -   102           48    -   55

    11           28.5   -  32.6          103   -   117           56    -   63

    12                    > 32.6                 >   117                 >   63

Luchtdruk (hPa)

Voor het meten van de luchtdruk is geen bepaalde hoogte voorgeschreven. De waarden worden herleid tot gemiddeld zeeniveau.

Onweer, mist en sneeuw

Visuele waarnemingen door waarnemers van zicht (mist), sneeuw en onweer zijn in 2002 komen te vervallen. Vanaf dat moment worden de metingen volledig automatisch verricht.

Een dag geldt respectievelijk als onweers-, mist- of sneeuwdag, wanneer in tenminste een uurvak van die dag het bedoelde verschijnsel is gedetecteerd. In dit verband is een sneeuwdag een dag waarop verse sneeuwval is waargenomen, ongeacht de aanwezigheid van een sneeuwdek. Detectie door Present Weather Sensor. Onder mist wordt een horizontaal zicht van minder dan 1.000 meter verstaan, gemeten met een zichtmeter. Onweer wordt gemeld indien er een ontlading is waargenomen door het detectiesysteem binnen een straal van 15 km van het station.

Referentiegewasverdamping (mm)

De referentiegewasverdamping (Er) is een richtgetal voor de bepaling van de potentiële verdamping van gewassen (Ep).

Ep = f * Er ,waarin f een gewasfactor is. Er wordt berekend uit de etmaalsom van de globale straling en de etmaaltemperatuur (berekeningswijze volgens Makkink).

f is afhankelijk van het gewas en het tijdstip in het groeiseizoen. In het Maand-overzicht Neerslag & Verdamping in Nederland (MONV) zijn dagsommen Er van ruim 20 stations opgenomen.

 

Uitleg over de opbouw van het MOW

Maandoverzicht (blz. 2)

Korte samenvatting van de weersgestelheid.

Maandkaartjes (blz. 5-7)

Er zijn kaartjes opgenomen van de maandgemiddelde temperatuur, gemiddelde maximumtemperatuur, gemiddelde minimumtemperatuur, maandsommen van neerslag, zonneschijn, globale straling en de referentie gewasverdamping.

De temperatuur, neerslag en zonneschijnkaartjes gaan vergezeld van een anomaliekaartje. De anomaliekaartjes zijn gebaseerd op alleen die stations waarvoor langjarige gemiddelden beschikbaar zijn. Stations waarvan geen complete meetreeks beschikbaar was in het tijdvak 1991-2020, zijn niet opgenomen in de anomaliekaartjes.

Landgemiddelden en extremen (blz. 8-9)

De landgemiddelden voor alle variabelen behalve neerslag worden bepaald uit metingen op 5 stations: De Kooy, Eelde, De Bilt, Vlissingen en Maastricht. Het landgemiddelde van de neerslag wordt in het MOW bepaald op basis van alle KNMI landstations. De extremen van alle variabelen worden bepaald uit alle KNMI landstations.

Windroos (blz. 8)

In de windroos zijn de windrichtingen (onder windrichting wordt verstaan de richting waaruit de wind waait) in klassen van 30° verdeeld. Voor iedere klasse is aangegeven in hoeveel procent van deze gevallen deze voorkwam (relatieve frequentie). De windrichting wordt uitgedrukt in graden ten opzichte van het ware noorden waarbij: 360 = noord, 90 = oost, 180 = zuid; en 270 = west. De sector noord omvat de richtingen 350, 360, 10, enz. In het hart van de windroos is het percentage “stil/var” vermeld. Hieronder is tevens het percentage "veranderlijke wind" begrepen. De windroos heeft betrekking op De Bilt.

Bliksemontladingen (blz. 13)

Het KNMI betrekt sinds 2016 waarnemingen van blikseminslagen van het Franse bedrijf Météorage. Het Météorage systeem biedt een betere geografische dekking en een nauwkeurigere plaatsbepaling van inslagen dan het oudere Flits bliksemmeetsysteem dat het KNMI daarvoor in gebruik had.

Maandklimagram De Bilt (blz. 19)

Het klimagram is een grafische voorstelling van een aantal meteorologische elementen ontleend aan waarnemingen te De Bilt. De gegevens zijn per etmaal ingetekend en hebben betrekking op sommen, gemiddelden en in enkele gevallen ook op extremen. De luchtdrukcurve is samengesteld uit puntmetingen om de 6 uur evenals die van de windrichting. De curve van de windsnelheid heeft betrekking op 6 uur gemiddelden over 6-uurlijkse tijdvakken; de maximale windsnelheid is de hoogste windstoot in die 6 uur. De grafiek van de zonneschijn is samengesteld uit berekende waarden.

Jaaroverzicht van het Weer in Nederland (JOW)

Verschijnt als 13-de exemplaar en heeft betrekking op het kalenderjaar. Het JOW bevat gegevens identiek aan die van het MOW. De jaarwaarden zijn berekend uit de 12 maandwaarden.

Jaarklimagram De Bilt

Het klimagram op blz. 19 van het JOW bevat evenals dit bij het maandelijks klimagram het geval is grafische voorstellingen van gegevens, ontleend aan waarnemingen te De Bilt. De gegevens zijn per decade ingetekend en hebben betrekking op sommen, gemiddelden en in enkele gevallen ook op extremen.

Niet gevonden wat u zocht? Zoek meer achtergrond artikelen