Het KNMI maakt klimaatscenario's voor een mogelijk toekomstig klimaat voor Nederland. Op 9 oktober 2023 zijn de KNMI'23-klimaatscenario's gepubliceerd, deze vervangen de KNMI'14-klimaatscenario's.
De KNMI-klimaatscenario's zijn een vertaling van de wereldwijde klimaatprojecties van het IPCC - het klimaatpanel van de Verenigde Naties - naar Nederland. De vier nieuwe scenario’s schetsen hoe het toekomstige klimaat in Nederland eruit kan zien. Ze vormen de basis voor onderzoek naar de effecten van klimaatverandering en adaptatie aan die verandering.
Deze pagina geeft voor gebruikers van de KNMI’23-klimaatscenario’s, zoals professionals in klimaatadaptatie, achtergrondinformatie, data en informatie over de toepassing in de praktijk.
Naar de pagina voor algemeen publiek
- met de KNMI'23-klimaatscenario's in het kort en veelgestelde vragen.
Naar het Dataportaal van de KNMI'23-klimaatscenario's
- met de kerncijfers, de modeluitvoer en de getransformeerde tijdreeksen.
Naar de KNMI'23-klimaatscenario's toolkit
- met downloads van beeld en ander materiaal.
Naar het gebruikersrapport KNMI'23-klimaatscenario's (pdf)
Naar het wetenschappelijk rapport: Scientific Report KNMI'23 climate scenarios, WR 23-02 (pdf)
Het KNMI informeert u via de KNMI Klimaatbrief over de KNMI’23-klimaatscenario's en gerelateerde nieuwe inzichten op het gebied van klimaatverandering. Ook wordt u op de hoogte gehouden over bijeenkomsten voor gebruikers van klimaatscenario's.
Meld u aan voor de KNMI Klimaatbrief
Op 25 januari 2024 organiseert het KNMI een achtergrondsymposium over de KNMI'23-klimaatscenario's met op het programma:
Symposium | KNMI'23-klimaatscenario's |
Datum | 25 januari 2024 |
Tijd | 09.00 - 17.15 uur |
Locatie | Antropia, Driebergen |
Voor wie | Gebruikers van de klimaatscenario's |
In de klimaatbrief van november volgt een aanmeldlink en programma in detail.
De opwarming die we in de toekomst kunnen verwachten hangt ruwweg van twee factoren af:
Waar de eerstgenoemde factor afhangt van menselijke keuzes -voornamelijk van hoeveel CO2 wij nog gaan uitstoten- wordt de tweede factor bepaald door de natuurkundige werking van het klimaatsysteem. De beste schatting van de klimaatgevoeligheid is volgens het meest recente IPCC rapport 3°C per verdubbeling van de CO2-concentratie, met een bandbreedte tussen de 2,5 en 4,0°C. De klimaatgevoeligheid is ook van toepassing op andere oorzaken van klimaatverandering dan een CO2-toename.
Voor de KNMI klimaatscenario’s ligt de onzekerheid wat betreft toekomstige klimaatverandering voornamelijk besloten in het gebruik van ver uit elkaar liggende uitstootscenario’s (zie Figuur 1):
Het hoge scenario gaat uit van een fors stijgende uitstoot door het verbranden van fossiele brandstoffen. Aangezien veel CO2-beperkende maatregelen al in gang zijn gezet is dit uitstootscenario in de loop der tijd steeds minder waarschijnlijk geworden.
De opwarming die voor dit scenario wordt berekend, behoort echter nog steeds tot de mogelijkheden. Bijvoorbeeld bij een lagere uitstoot als de klimaatgevoeligheid hoog blijkt te zijn of als natuurlijke terugkoppelingen (door bijvoorbeeld permafrost, biosfeer, of oceaan) extra CO2 in de atmosfeer brengen.
De onzekerheid in de klimaatgevoeligheid kan eventueel worden meegenomen door de resultaten naar beneden of naar boven te schalen, bijvoorbeeld met een factor 0,8 of 1,3. Die waarden komen overeen met de waarschijnlijke range (66% betrouwbaarheidsinterval) van de klimaatgevoeligheid van 2,5 tot 4,0°C.
Het lage uitstootscenario is gebaseerd op het één na laagste uitstootscenario van het IPCC (SSP1-2.6) en leidt tot circa 1,7°C mondiale opwarming in de tweede helft van deze eeuw. Er is nog een lager uitstootscenario (SSP1-1.9), waarbij de opwarming bij benadering 1,5°C bedraagt. Voor dat scenario is het aantal beschikbare modelberekeningen echter veel beperkter.
Om deze lage uitstootscenario’s te bereiken is een zeer snelle transitie nodig in alle sectoren van de samenleving, onder andere door het uitfaseren van fossiele brandstoffen. Na omstreeks 2050 (SSP1-1.9) of 2075 (SSP1-2.6) wordt er dan netto geen CO2 meer uitgestoten, en zal er zelfs CO2 aan de atmosfeer onttrokken moeten worden.
Als alle landen de beloftes, die ze bij de klimaatonderhandelingen hebben gedaan, ook daadwerkelijk uitvoeren, resulteert dat in een opwarming in 2100 in dezelfde orde van grootte als het matige uitstootscenario (SSP2-4.5).
De KNMI klimaatscenario’s behoren ieder bij een bepaalde mate van mondiale opwarming rond 2050 en 2100. Deze zogenaamde opwarmingsniveaus zijn zo bepaald dat ze overeenkomen met wat bij een specifiek uitstootscenario en de beste schatting van de klimaatgevoeligheid verwacht kan worden (de zwarte cirkels in Figuur 2).
De onzekerheid in de toekomstige opwarming bij een bepaald uitstootscenario is in figuur 2 weergegeven door de lichte kleur rondom de beste schatting. De verticale balken rechts geven de bandbreedte weer voor de verwachte opwarming in 2100 voor de vijf uitstootscenario’s (SSP’s). De opwarmingsniveaus voor het hoge (H) en lage (L) klimaatscenario liggen binnen de bandbreedte van de net iets lagere uitstootscenario’s (SSP3-7.0 en SSP1-1.9, respectievelijk).
De opwarmingsniveaus dienen vervolgens als input voor de verdere berekeningen met regionale klimaatmodellen, waar de uiteindelijke klimaatscenario’s uit voortkomen. De uitstootscenario’s dienen voornamelijk om deze opwarmingsniveaus te definiëren.
De klimaatscenario’s kunnen desgewenst in de tijd verschoven worden, om zodoende een extra onzekerheidsmarge mee te nemen. Zo wordt 4.9°C opwarming bij het lagere uitstootscenario SSP3-7.0 rond het jaar 2125 bereikt. Het opwarmingsniveau behorend bij het hoge uitstootscenario in 2050 wordt voor het matige uitstootscenario omstreeks 2075 bereikt.
In Figuur 2 is te zien dat de verschillende uitstootscenario’s pas na 2050 resulteren in heel verschillende temperaturen. Op die termijn is de onzekerheid in de klimaatgevoeligheid dominant. Op de langere termijn (2100 en 2150 in de KNMI klimaatscenario’s) bepaalt vooral het uitstootscenario hoe sterk het zal opwarmen. Voor andere aspecten van klimaatverandering, zoals bijvoorbeeld neerslag, is de natuurlijke variatie nog groter.
Voor de projecties tot aan 2050 is het hoge scenario niet per definitie het hoogst denkbare, aangezien de onzekerheid in de precieze klimaatrespons daar nog bovenop komt. Voor de projecties rond 2100 en daarna is de onzekerheid in de klimaatrespons klein vergeleken met de invloed van het uitstootscenario, en geeft het hoge scenario wel de hoogst denkbare klimaatverandering aan.
De wetenschappelijke inzichten in het IPCC-rapport uit 2021, waarop de KNMI’23-klimaatscenario’s zijn gebaseerd, bouwen voort op die in het vorige IPCC-rapport, dat de basis vormde voor de KNMI’14-klimaatscenario’s. De KNMI’23-klimaatscenario’s zijn gebaseerd op de meest actuele en fijnmazige klimaatmodellen en gegevens. Mede vanwege de droogteproblematiek van de afgelopen jaren gaven gebruikers van de klimaatscenario’s aan dat de omgang met waterschaarste een van de belangrijkste uitdagingen is voor de toekomst. Daarom is er bij de KNMI’23-klimaatscenario’s voor gekozen om de scenario’s niet alleen onder te verdelen naar hoge uitstoot (H) en lage uitstoot (L), maar om ook twee varianten (d en n) door te rekenen waarin de mate van verdroging in de zomer en van neerslagtoename in de winter verschilt. In de KNMI’14-klimaatscenario’s hanteerden we twee andere varianten (gebaseerd op veranderingen van luchtstromingspatronen), maar die waren niet direct gekoppeld aan droogte en hadden geen samenhang tussen de seizoenen, zoals nu. In de KNMI’14-klimaatscenario’s neemt de jaarneerslag daardoor in alle scenario’s toe; in de KNMI’23-klimaatscenario’s zijn er scenario’s met een afname en scenario’s met een toename van de jaarneerslag. Door de keuze voor droge en natte varianten heeft de temperatuurverandering in de lage en hoge uitstootscenario’s een kleinere bandbreedte dan in 2014.
Thema | KNMI'14 | KNMI'23 |
Uitstoot van broeikasgassen (sociaal-economische scenario's) | Gebaseerd op matige en hoge uitstoot: RCP4.5n RCP8.5 | Directe koppeling met lage en hoge uitstoot: SSP1-2.6 (behorend bij het Klimaatakkoord van Parijs) en SSP5-8.5 |
Jaargemiddelde temperatuur | Bandbreedte groter rond 2050 | Door meenemen van het Parijs-akkoord in 2100 minder opwarming in lage uitstootscenario |
Jaarneerslag | Toename in alle scenario's | Toename of afname |
Extreme neerslag per uur/dag | Eerste schattingen op basis van waarnemingen en klimaatmodellen | Beter onderbouwd met klimaatmodellen met hoge resolutie |
Zeespiegel | Geen rekening gehouden met mogelijk extreme zeespiegelstijging | Extra schattingen voor de hoogst mogelijke zeespiegelstijging (lage waarschijnlijkheid, hoge impact) |
BES-eilanden | - | Voor het eerst gemaakt |
Referentieperiode | 1981-2010 | 1991-2020 |
Tijdshorizonten | 2030 - 2050 - 2085 | 2033 (1,5°C) - 2050 - 2100 - 2150 - 2300 (voor zeespiegel) |
Basisinformatie voor impactstudies | Alleen getransformeerde tijdreeksen | Getransformeerde en bias gecorrigeerde tijdreeksen |
Hoofdstuk 11 van het Scientific Report KNMI'23 climate scenarios, bevat de gebruikershandleiding met informatie over:
Het KNMI’23-klimaatscenario’s Dataportaal bevat alle beschikbare data van de KNMI’23-klimaatscenario’s: de kerncijfers, de modeluitvoer en de getransformeerde tijdreeksen:
Met tijdreeksen (modeluitvoer en getransformeerde reeksen) kan onderzoek gedaan worden naar de verandering van specifieke extremen, bijvoorbeeld het aantal dagen met een temperatuur boven de 25 graden. Ook kunnen ze als input gebruikt worden voor impactmodellen.
Een voordeel van de modeluitvoer boven de getransformeerde reeksen is dat deze ook andere sequenties van weersgebeurtenissen geven dan er in het verleden op zijn getreden. Daarnaast zijn met klimaatmodellen meerdere reeksen met verschillende sequenties van weersgebeurtenissen te geven voor hetzelfde klimaat. Dit maakt het mogelijk om de kansen op extremen beter te bepalen.
Een voordeel van getransformeerde reeksen boven modeluitvoer is dat de koppeling met opgetreden extremen in het verleden behouden blijft.
Handleiding voor gebruik van modeluitvoer en getransformeerde reeksen (PDF, EN)
Het Nationaal Deltaprogramma beschermt Nederland tegen hoogwater en overstromingen, zorgt voor voldoende zoetwater en draagt bij aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van ons land. In de volgende programma’s en producten worden de KNMI’23-klimaatscenario’s gebruikt:
De Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) zet de koers uit voor een klimaatbestendig Nederland: deze strategie brengt nieuwe initiatieven voor klimaatadaptatie op gang, en versnelt en verbreedt bestaande initiatieven. In de volgende producten worden de KNMI’23-klimaatscenario’s gebruikt:
KNMI werkt in internationaal verband samen in veel klimaatprojecten, onder andere over het ontsluiten van de beschikbare klimaatdata. Deze pagina geeft een overzicht van veelgebruikte klimaatdatasets en -portalen.