Het klimaatdashboard van het KNMI omvat een groot aantal grafieken met daarin de trend, de verwachting en de verschillende klimaatscenario's voor de toekomst voor de variabelen:
De grafieken worden dagelijks tussen 10.00 en 14.00 uur geactualiseerd. De publicatiedatum staat boven de grafiek. In een grafiek worden de data tot en met de voorafgaande dag meegenomen. Met uitzondering van zeespiegel, deze figuren worden ongeveer eens per jaar geactualiseerd.
De grafieken worden gepubliceerd voor het jaar en voor de vier seizoenen. Het neerslagtekort wordt voor het groeiseizoen getoond, de periode 1 april t/m 30 september. De vier seizoenen zijn volgens de klimatologische indeling gedefinieerd:
Snel naar onderdelen op deze pagina:
De drie onderdelen van een dashboardgrafiek (waarnemingen, verwachting voor het huidige jaar en de klimaatscenario's voor de toekomst) lichten we nader toe aan de hand van de grafiek van de gemiddelde jaartemperatuur op 28 september 2021.
De zwarte lijn laat zien dat de waargenomen gemiddelde jaartemperatuur ieder jaar fluctueert: we zien pieken én dalen. Maar de langetermijntrend (donkerblauwe lijn) in deze metingen gaat omhoog. De gemiddelde jaartemperatuur in De Bilt is tussen 1901 en 2020 met ruim 2 °C gestegen.
Daarnaast zien we dat de ‘normaal’ – het dertigjarig gemiddelde – (lichtblauwe horizontale lijnen) in de loop der tijd steeds verder omhoog is gegaan: wat we vroeger normaal vonden, is dat nu niet meer. In het klimaatdashboard worden de normalen voor de perioden 1901-1930, 1931-1960, 1961-1990 en 1991-2020 getoond. De normalen voor de periode 1991-2020 gebruiken we als maat voor ‘het huidige klimaat’.
Het rode bolletje geeft een verwachting voor de gemiddelde temperatuur voor het lopende jaar of seizoen. Deze verwachting is gebaseerd op:
De rode streep, met het bolletje in het midden, geeft de onzekerheid weer. In het begin van het jaar is de verwachting nog onzeker, omdat deze dan nog grotendeels op de meetgegevens van voorgaande jaren is gebaseerd. De verwachting wordt minder onzeker aan het eind van het jaar, omdat dan steeds duidelijker wordt hoe het jaar ten opzichte van voorgaande jaren uit zal vallen. De lengte van de rode streep wordt daarom naar het einde van het jaar toe steeds kleiner.
Het rode bolletje verdwijnt na afloop van een jaar of seizoen en wordt dan toegevoegd aan de zwarte lijn met jaargemiddelen of seizoensgemiddelden. Soms kan het rode bolletje nog enkele dagen na afloop van een jaar of seizoen blijven staan. In dat geval zijn nog niet alle waarnemingen gevalideerd en kunnen er nog kleine aanpassingen plaatsvinden. Pas wanneer alle waarnemingen gevalideerd zijn, is het gemiddelde definitief en wordt het aan de zwarte lijn toegevoegd.
De gekleurde horizontale lijnen geven de toekomstige normaal (het dertigjarig gemiddelde) rond 2050 en 2085 weer, volgens de vier KNMI’14-klimaatscenario’s (met uitzondering van zeespiegel, zie achtergrondinformatie zeespiegelgrafieken). Ieder scenario heeft een eigen kleur en naam:
Uit de grafiek van de gemiddelde jaartemperatuur is af te lezen dat deze volgens de KNMI’14-scenario’s rond 2050 tussen de 11,1 en 12,4 °C ligt en rond 2085 tussen de 11,4 en 13,8 °C.
De grijze banden om de scenario’s heen geven aan hoe groot de natuurlijke variatie is van het gemiddelde over 30 jaar. Daarvoor is niet naar de natuurlijke variatie op een specifieke locatie gekeken, maar wordt uitgegaan van een landelijk gemiddelde.
In het Klimaatsignaal’21 zijn de laatste inzichten op het gebied van klimaatverandering kwalitatief beschreven.
In 2023 worden de KNMI’14-scenario’s vervangen door de KNMI’23-klimaatscenario’s.
De temperatuur dashboardgrafieken zijn voor de volgende automatische weerstations van het KNMI beschikbaar (vanaf 1901):
Het landelijk gemiddelde voor temperatuur is gebaseerd op het gemiddelde van deze vijf stations.
De neerslag dashboardgrafieken zijn voor de volgende KNMI-neerslagstations beschikbaar (vanaf 1906):
Het landelijk gemiddelde voor neerslag (P13) is gebaseerd op de volgende 13 neerslagstations: De Bilt (550_N), De Kooy (25_N) (t/m 1971: Den Helder (9_N)), Groningen (139_N), Heerde (328_N), Hoofddorp (438_N), Hoorn (222_N), Kerkwerve (737_N), Oudenbosch (828_N), Roermond (961_N), Ter Apel (144_N), West-Terschelling (11_N), Westdorpe (770_N) (t/m 1995 Axel (745_N)) en Winterswijk (666_N).
De neerslagtekort dashboardgrafiek is alleen voor het landelijk gemiddelde beschikbaar, gebaseerd op:
De nat/droog (SPEI) dashboardgrafieken (vanaf 1958) zijn alleen voor het landelijk gemiddelde beschikbaar, gebaseerd op:
De windsnelheid dashboardgrafieken zijn voor de volgende automatische weerstations van het KNMI beschikbaar:
De zonnestraling dashboardgrafieken zijn voor de volgende automatische weerstations van het KNMI beschikbaar (vanaf 1965):
Het landelijk gemiddelde voor temperatuur is gebaseerd op het gemiddelde van deze vijf stations.
In 1981 is de meetmethode voor zonnestraling gewijzigd. Uit onderzoek waarbij de oude meetmethode met de nieuwe methode is vergeleken, blijkt dat de data voor 1981, circa 2% te laag is. In het
dashboard maken we gebruik van de ongecorrigeerde data. De gehomogeniseerde data is beschikbaar in de Climate Explorer.
De mist dashboardgrafieken zijn voor de volgende automatische weerstations van het KNMI beschikbaar (vanaf 1960):
Visuele waarnemingen voor zicht zijn vanaf de jaren 90 vervangen door automatische metingen. Vanaf 2003 wordt overal de Present Weather sensor gebruikt en zijn de waarnemingen tussen stations beter vergelijkbaar.
De Standardized Precipitation-Evapotranspiration Index (SPEI) wordt gebruikt om zowel natte als droge omstandigheden te monitoren. De SPEI vergelijkt de waterbalans (het verschil tussen de hoeveelheid regen die is gevallen en de potentiële verdamping) met wat er normaal in het jaar of seizoen mag worden verwacht (met ‘normaal’ wordt hier bedoeld: gemiddeld in de periode 1965-2020). SPEI is een grootheid zonder eenheid, een maat voor abnormaliteit. De SPEI voor het jaargemiddelde is gebaseerd op de SPEI op 31 december berekend vanaf 1 januari (SPEI-12); De SPEI voor de seizoenen is gebaseerd op de SPEI op de laatste dag van het seizoen berekend vanaf de eerste dag van het seizoen (SPEI-3).
Meer lezen over de index ‘nat/droog’ (SPEI)
Het SPEI-dashboard lichten we nader toe aan de hand van de klimaatdashboardgrafiek voor de lente.
De variatie in de SPEI tussen de lentes (de zwarte lijn) is groot: we zien afwisselend van jaar tot jaar zowel extreem natte als extreem droge lentes en alles wat daar tussen zit.
De blauwe lijn laat vanaf 1990 een trend richting drogere lentes zien.
Opvallend is dat de lentes van 2018 en 2019 als iets onder ‘normaal’ scoren. Het waren vooral de zomers van deze jaren die uitzonderlijk droog waren. Terwijl voor 2020 juist de lente extreem droog was en de zomer normaal.
De gekleurde lijnen geven de toekomstige normaal (het dertigjarig gemiddelde) rond 2050 en 2085 weer, volgens de vier KNMI’14-klimaatscenario’s. In het Klimaatsignaal’21 zijn de laatste inzichten op het gebied van klimaatverandering kwalitatief beschreven. In 2023 worden de KNMI’14-scenario’s vervangen door de KNMI’23-klimaatscenario’s.
De lichtblauwe lijn laat het jaargemiddelde zeespiegelniveau voor de Nederlandse kust zien ten opzichte van NAP (bron: PSMSL). De jaarlijkse waarden fluctueren als gevolg van natuurlijke variaties in onder andere de dominante windrichting, windsnelheid en luchtdruk. De langetermijntrend (donkerblauwe lijn) in deze metingen gaat omhoog. De totale zeespiegelstijging voor de Nederlandse kust is tussen 1900 en 2020 ongeveer 25 cm.
De data van PSMSL worden ongeveer eens per jaar geactualiseerd, na validatie van de gegevens. Het betreft het jaargemiddelde van zes hoofdgetijdestations van Rijkswaterstaat (Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, De Helder, Harlingen en Delfzijl) die ook in de zeespiegelmonitor worden gebruikt.
De figuur is weergegeven ten opzichte van NAP (de nullijn).
De rode, paarse en groene lijnen zijn de indicatieve zeespiegelscenario's voor de Nederlandse kust rond 2050 en rond 2100, uit het Klimaatsignaal’21. Bij deze scenario’s is bodemdaling inbegrepen en ze zijn berekend ten opzichte van NAP. De zeespiegelscenario’s zijn gebaseerd op drie verschillende emissiescenario’s.
Ieder scenario heeft een eigen kleur en naam:
De licht gekleurde banden om de scenario’s heen geven de 90%-bandbreedte.
De bovengrens van het hoogste emissiescenario komt in 2100 uit op 1,25 meter ten opzichte van NAP. Het scenario SSP1-2.6, waarin we de uitstoot sterk weten te verminderen, geeft voor 2100 een niveau van 34-85 cm ten opzichte van NAP. Meer lezen over waarom ook de hoogste en laagste scenario’s ertoe doen.
Doordat het zeespiegelniveau is weergegeven ten opzichte van NAP, verschillen de scenariogetallen in deze figuur +4,19 cm met de scenariogetallen in het Klimaatsignaal’21 (tabel 4). In het Klimaatsignaal’21 is niet voor de - meer bekende - NAP-referentie gekozen, maar voor een referentieperiode. De reden voor die keuze is dat in Klimaatsignaal’21 en straks ook in KNMI’23 de consistentie met de andere variabelen belangrijk is. In het klimaatdashboard hebben we voor de meer publieksvriendelijke NAP-referentie gekozen.
In 2023 worden de indicatieve zeespiegelscenario’s uit het Klimaatsignaal’21 vervangen door de KNMI’23-klimaatscenario’s.
De blauwe lijn is de langetermijntrend voor het jaargemiddelde zeespiegelniveau (bron: PSMSL) voor de Nederlandse kust. De data van PSMSL worden ongeveer eens per jaar geactualiseerd, na validatie van de gegevens. Het betreft het jaargemiddelde van zes hoofdgetijdestations van Rijkswaterstaat.
De paarse lijn is de reconstructie van Frederikse2020 van de wereldgemiddelde zeespiegel gebaseerd op een combinatie van gegevens van getijdestations en satellietwaarnemingen. Er bestaan meerdere internationale reconstructies van de wereldgemiddelde zeespiegel, die allemaal dicht bij elkaar liggen. Wij hebben voor de meest actuele internationale reconstructie gekozen.
De zwarte lijn is de wereldgemiddelde zeespiegel op basis van satellietwaarnemingen (NASA). Deze wordt ongeveer eens per jaar geactualiseerd.
De zeespiegel voor Nederlandse kust (blauwe lijn) en de zeespiegel reconstructie voor het wereldgemiddelde (paarse lijn) zijn beide weergegeven ten opzichte van het gemiddelde van de periode 1901-2000.
De zeespiegel is wereldgemiddeld tussen 1901 en 2018 met ongeveer 20 cm gestegen, met een zeer waarschijnlijke bandbreedte van 15 tot 25 cm. Sinds 1901 was de totale zeespiegelstijging voor de Nederlandse kust, inclusief bodemdaling ongeveer 25 cm. Volgens een recente schatting zou de bodemdaling ongeveer een kwart van de gemeten zeespiegelstijging verklaren.