De astronomische winter is begonnen en de verwarming draait weer op volle toeren. Hoe hard er gestookt moet worden hangt onder andere af van de buitentemperatuur en deze is niet overal in Nederland hetzelfde. Zo is de gemiddelde wintertemperatuur in het oosten van het land lager dan in het westen, door de kleinere invloed van de Noordzee. Ook in steden is het (vooral ’s nachts) warmer dan op het platteland, door het stedelijk warmte-eilandeffect.
Een handige maat voor de hoeveelheid energie die nodig is voor verwarming, zijn zogeheten graaddagen. Dit is het verschil tussen de gewenste daggemiddelde binnentemperatuur, meestal genomen op 18 °C, en de daggemiddelde buitentemperatuur. Bijvoorbeeld, als het buiten gemiddeld 5 °C is, is het aantal graaddagen 18 - 5 = 13. Voor een indicatie hoe streng de winter was en hoeveel stookkosten er op jaarbasis worden gemaakt, tellen we de graaddagen voor het hele jaar bij elkaar op. Het concept van graaddagen kan zowel gebruikt worden voor verwarming als voor de benodigde verkoeling in de zomer.
Door de thermische eigenschappen van gebouwen en ons gedrag (verwarmen van gebouwen, verkeer en industrie), zijn steden vaak warmer dan het omliggende platteland. De automatische weerstations van het KNMI meten volgens de regels van de Wereld Meteorologische Organisatie alleen in het buitengebied, op onbeschutte plekken. Om in kaart te brengen hoeveel het energieverbruik verschilt tussen stad en platteland, hebben we ook meetgegevens in de stad nodig. Op het platform WOW-NL kan iedereen actuele weergegevens delen. Deze waarnemingen geven onderzoekers en meteorologen meer inzicht in lokaal weer en klimaat. Zo worden er ook temperatuurwaarnemingen in steden gedaan. Met deze gegevens kunnen we, na een kwaliteitscontrole, het aantal graaddagen in steden uitrekenen.
Het aantal graaddagen dat nodig is voor verwarming is in stedelijke gebieden lager dan in het buitengebied (figuur 1). Dit zien we aan de hand van metingen in het jaar 2019. Vooral bij WOW-stations in de buurt van het centrum (Utrecht en Leiden), zien we ongeveer 15 procent minder graaddagen dan in het buitengebied. In woonwijken aan de rand van de stad (zoals in Assen en Groningen) is er nog steeds een vermindering van 8 procent in het aantal graaddagen te zien. Figuur 1 laat ook zien dat in het noorden van Nederland, waar de temperatuur het laagst is, het aantal graaddagen het hoogst is.
In ons land gebruiken we veel meer energie om onze huizen te verwarmen dan om ze te koelen. Maar in een opwarmend klimaat neemt het aantal graaddagen nodig voor verwarming af en het aantal graaddagen voor verkoeling toe. Daar komt de extra verkoeling die nodig is voor stedenbewoners nog bovenop, die in sommige steden meer dan twee keer zoveel kan zijn als in het buitengebied (figuur 2). Er zijn zowel voor- als nadelen aan het stedelijk warmte-eilandeffect. In de zomer is in steden extra energie nodig voor verkoeling en kan extra warmte zorgen voor slapeloze nachten en gezondheidsproblemen, maar in de winter zorgt het voor een besparing in de stookkosten.
KNMI-klimaatbericht door Natalie Theeuwes, Irene Garcia-Marti en Marijn de Haij
KNMI klimaatgedicht 2024
05 december 2024 - KlimaatberichtDe nieuwe weersatelliet Meteosat 12 is vanaf vandaag operationeel. Deze satelliet is de eerste va...
04 december 2024 - NieuwsberichtEllen Verolme start 1 februari 2025 als directeur bij het Koninklijk Nederlands Meteorologisch In...
03 december 2024 - NieuwsberichtOp 30 november is het Atlantische orkaanseizoen officieel afgesloten. Dit jaar is het seizoen bij...
02 december 2024 - Nieuwsbericht